Historie Sphinxtuin
Hoe ontstond het groene appartementencomplex dat Sphinxtuin heet?
Aan deze pagina wordt nog gewerkt!
Er lag bouwgrond braak.
Voor de bouw van de Sphinxtuin was op de plaats waar wij nu wonen van alles, behalve huizen of tuinen. Er waren ruïneuze resten van het grote fabriekscomplex dat er tot 2006 had gestaan. Van daaruit waren jarenlang talloze glazen, kommen, borden, schalen, pannen, potten en tegels massaal de wereld in gegaan. De hoogbejaarde Sphinx was al enkele jaren ter ziele. Op de plek waar de bouw startte, waren er vooral lage en hoge hopen van zand, mergel, scherven keramiek, verbrokkelde bakstenen, verroest en verbogen oud ijzer. Overwoekerd met wild gras, hondsdraf, klein en groot hoefblad, distels, witte en gele dovenetels, brandnetels, paardenbloemen, smeerwortels: wit, roze en donkerpaarse. Er bloeide van alles, afhankelijk van de maand van het jaar; zoals het hoort, waren er klaprozen in mei. Mooi was het, maar je moest toen al letten op struikelblokken. Natuurlijk was er nog een en ander van de grote Sphinx over, maar een tuin was er niet. Er was na de grote sloop tijdelijk een stedelijk park geweest, dat natuurlijk het Sphinxpark heette. En een oude trafo was op onze kavel blijven staan, voor het toekomstige licht.

Foto’s: Petra Korpershoek



Wat er nog was toen de nieuwbouw begon.
Het merendeel van de Sphinxbouwwerken is weg sinds 2006. Wel stond nog een deel overeind van de muur van de Sphinx die het terrein met fabrieken tussen de Boschstraat, de Maagdendries en de Frontensingel had omsloten. De muur laat zien dat het bouwterrein helt: de Maagdendries loopt licht omhoog, waar gebouwd zou worden was geen vlakte.
En wel domineerde Eiffelgebouw nog steeds het Sphinxterrein; al was dat niet meer van de Sphinx, zoals je look zonder look hebt. Als je onder het Regoutplein door liep en voor het grote parkeerterrein stond, viel je blik onvermijdelijk op oude, op te frissen en al opgefriste fabrieksgebouwen.
In het midden van de rommel stond onaangetast de Brikkenbouw (van 1875, pas later verhoogd), waarin werden vroeger de bakstenen voor uitbreidingen van de Sphinx gemaakt. (Dit gebouw vormt nu de brede helft van Blanche Dael, naast de nieuwgebouwde toren. Daarin wordt de koffie gebrand die bij noordenwind zo nu en dan onze neuzen vult (voor sommigen een genoegen, voor anderen onaangenaam).
Op het terrein zijn meer gebouwen overgebleven dan de Brikkenbouw. Aan de westzijde van de Boschstraat liggen nog steeds, aan de zuidkant van het Eiffelgebouw, het Hoofdkantoor (uit 1956) en daarachter de Toonzaal/Showroom (1950) van de Sphinx, nu respectievelijk een stuk universiteit en het bureau van de WijkOntwikkelingsMaatschappijBelvedere(WOM).
Bij dat laatste gebouw kun je van de Boschstraat komen door de 18e eeuwse Penitentenpoort door te gaan, waardoor na de boetedoeners de arbeiders vroeger kwamen en gingen, en heden veelal studenten en toeristen. Kijk je nu de poort in om de lange Cassij te kijken, van Boschstraat naar Frontensingel. Dan zie je het alom aanwezige Eiffelgebouw rechts van je. Het is in drie delen gebouwd: Eiffel I: 1929, Eifel II: 1930, Eiffel III: 1941. Nu het af is, is het gebouw 180 meter lang, 21m breed en 33m meter hoog. Dat is hoog (maar lang niet zó hoog als de St. Jans toren). Om het heel brede gebouw plaats te geven, moest er ook indertijd al veel gesloopt worden, onder meer het woonhuis waarin Petrus Regout zelf in 1834 was gaan wonen en werken.
Loop je verder in noordelijk richting, dan kom je eerst bij de kleine Gipsfabriek (1893) en vervolgens bij de Sanitairfabriek (1916), vijf verdiepingen hoog, genoemd. Dat daarachter meer gebouwen schuilgaan, kun je zien als je aan het eind van de Boschstraat de hoek om gaat. Daar is het Poortgebouw van de Sphinx (1873); daar dichtbij was voor het slopen van de verdedigingswerken in 1867 de middeleeuwse Boschpoort. Als je op die hoek omhoogkijkt, moet het opvallen dat het van drie naar vier verdiepingen verhoogde (1893<1918) Molengebouw uitsteekt boven de andere gebouwen, en daarom in Maastricht in het begin van de vorige eeuw ‘wolkenkrabber’ werd genoemd. En, kijk goed, dan zie je waarom het profiel van de gebouwen hier nog steeds uitnodigt tot de naam ‘De Kop van de Sphinx.’
Ga dan linksaf de Statensingel in. Daar is eerst de Vormenmakerij (Les Mouleurs), waar de ‘pottemennekes’ de mallen voor het aardewerk maakten. Je komt dan bij de Belgen, de Sphinxgebouwen die zo heten omdat hun ontwerp de Belgische industriële architectuur volgt en er veel Belgen werkten. Eerst komt de laatst gebouwde Belg C (1885), dan Belg A (1875) en, als je links de hoek om gaat, de toerit van de parkeerplaats langs, volgt Belg B (1875). De Belgen werkten aan faiencerie, geglazuurd en beschilderd aardewerk, natuurlijk onder meer Boerenbont.
Het is nu allemaal Loods 5, de hele noordhoek van de oude Sphinx. Daar kun je niet omheen als je dat heel nieuwe gebouw met grote ramen links van de toerit in het oog krijgt. Daarin zitten delen van de oude fabrieken verstopt; geen glasfabriek, geen glasblazerij, maar
De oude Glas- of Lichtstraat. Het juist al gepasseerde gebouw Belg B, een van de oudste fabrieksgebouwen, is geen deel van Loods 5, maar ontwikkeld als een complex van 90 appartementen.
We zijn rond. Al deze als monument erkende industriële gebouwen staan er dus nog. En stonden er ook toen de bouw begon.
Maar dat geldt niet voor de Decoratiezaal. Die was echt wel monumentaal, maar is toch gesloopt, samen met wél minder mooie gebouwen die de Sphinx in de loop van tientallen jaren had opgebouwd.
Wat weg is.
Binnen de muren is meer gesloopt dan blijven staan. Juist de meer recente gebouwen zijn afgebroken. Wat voor gebouwen dat waren, is te achterhalen. Er zijn (lucht)foto’s van het gebied van Sphinx en omgeving die de verdwenen fabrieken zichtbaar maken.

Wat werd gedaan onder die uniforme maar karakteristieke daken?
Het waren fabrieken met moderne vierkante ovens waarin sanitair werd gebakken grote magazijnen waarin al dat sanitair werd opgeslagen. Sommige gebouwen hadden sheddaken. (Die je nu nog kunt zien wanneer je achter de Lumière langs de Zuid-Willemsvaart loopt en omhoogkijkt naar het dak van de Muziekgieterij, vroeger ook een opslagruimte). Sommige Sheddaken hebben een scherpe hoek en veel glas aan de ene kant en een gemiddelde hoek zonder glas aan de andere kant. Dergelijke daken hadden dus ook een deel van de Sphinxfabrieken aan de Maagdendries.
(Wikipedia beschrijft het ontstaan van de geschiedenis van al die gebouwen en ook die aan de oostzijde van de Boschstraat; trefwoord: de Koninklijke Sphinx. Maar weinig staat geschreven over wat over wat nu weg is.)
Wat er zou moeten komen.
Sphinxgrond werd gemeentegrond, voor grote plannen, maar groei werd krimp en crisis. De Sphinx was al naar de overkant van de Maas verhuisd. De 9,8 hectaren grond tussen de muren van de Sphinx die Petrus Regout in de 19e eeuw had gekocht, waren met alle gebouwen sinds 2004 bezit van de gemeente. Meer dan 10 keer groter dan het Vrijthof. Wat wilde de gemeente daarmee?
Er was visie ontwikkeld en er lagen allang plannen.
Dat moest ook wel. Na WOII was in Maastricht het woningtekort 33%, meer dan in de zwaarder gebombardeerde steden Rotterdam (10%) en Nijmegen (19%). Vooral in het noordwesten van de stad was de industrie ouder, te oud, geworden; de aanvoer en afvoer, de structuur van straten en wegen, steeds rommeliger. Grote plannen bleven lang liggen. Eerst kwam de moeizame afronding van de wederopbouw en dan bouwen met het oog op de toekomst: gebiedsontwikkeling.
De gemeenteraad kreeg in 1999 het Belvedère-plan van bureau Palmbout gepresenteerd, dat wonen en werken daar op gang moest brengen, van het Bassin tot aan Smeermaas. Vooral ook werden woningbouwprojecten bedacht, die samen het Sphinxkwartier zouden moeten gaan vormen. Het plan van Palmboom bleek te groot toen het jaar van de realisatie naderde. De krimp in de bevolking van Zuid-Limburg werd zichtbaar in de eerste jaren van de 21E eeuw. Er was niet alleen krimp en tekort aan arbeidskrachten, de steeds diepere economische crisis in de wereld drong ook in Zuid-Limburg door en maakte de uitvoering van het Belvedère-plan maar beperkt uitvoerbaar. Wel volgens plan werd de ‘krul’’ uit het verloop van de Noorderbrug gehaald, het Frontenpark aangepakt en het bedrijventerrein Bosscherveld opgeknapt. Maar er gebeurde weinig binnen de singels. Voor het Sphinxkwartier en de daar gewenste nieuwe vormen van wonen en werken was – weer eens geen geld genoeg.
Ook niet na de inperking van het plan tot de ‘Binnensingelse Belvedère’; de stadskant van Staten-, Fronten- en Fransensingel; Smeermaas was veel te ver. De gemeente had de grond en de gebouwen van de oude Sphinx opgekocht en de WOM Belvedère had dit bezit in 2005 overgenomen. De Sphinx leek in de Beatrixhaven een nieuw begin te kunnen maken. Aan het intussen, voor een groot deel lege, maar verouderde en verrommelde Sphinxterrein waagden grote investeerders en projectontwikkelaars zich niet: ING Vastgoed, BPF Bouwinvest trokken zich terug uit WOM Belvedère. Samen met deze bouwinvesteerders had de gemeente de WOM opgericht; voor de gemeente alleen was bouwen voor wonen en werken in de Binnensingelse Belvedère niet van de grond te krijgen. Het Sphinxterrein bleef braak liggen.
Als troost voor het Sphinxkwartier had de gemeente op het desolate terrein een Sphinxpark laten aanleggen met medewerking van het Landbouwbelang. Natuurlijk voor zo lang het zou duren: d.w.z. tot er gebouwd zou kunnen worden. Er was nog een hoop te doen voordat dat het zo ver zou zijn.

CPO: Collectief Particulier Opdrachtgeverschap dook in het gat van de bouw.
De nieuwbouw op het vrijgekomen Sphinxterrein was bijna totaal afhankelijk geworden van wat de gemeente kon. Dat was niet genoeg. En vastgoed- en projectontwikkelaars doken er niet in vanwege de dip van 2008 en de jaren daarna… Maar er was een derde weg: de samenbundeling van particuliere initiatieven. Niet één persoon laat bouwen, maar een groep van particulieren die die een bouwproject opzet– spontaan of aangespoord door hogerhand.
Een CPO was mogelijk door recente wetgeving voor dergelijke groepsinitiatieven.
“Het Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) is een constructie die ervoor zorgt dat toekomstige bewoners meer invloed hebben op de ontwikkeling van de eigen woning”, zo formuleert de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) het. De overheid meent: “Daarmee wordt de afzet feitelijk gegarandeerd, wat de doorstroming en stedelijke vernieuwing kan bevorderen.” Particulieren die meedoen aan het initiatief kunnen eigen woonwensen realiseren en zo woning ‘eigen’ maken, terwijl ze als collectief zorgen voor eenheid in de gedaante, voorzieningen en vormgeving van de bouw. Onenigheid kan de bouw van hun woning ophouden; dan word je het gauw eens. Deze aanpak werd aanvankelijk ‘eigenbouw’ genoemd, toen ‘zelfbouw. Maar ‘samenbouw’ zou vriendelijker hebben geklonken.
Die weg tot CPO werd begaanbaar door het landelijke woonbeleid. Dat was ingezet op het ministerie VROM door staatsecretaris Johan Remkes van het paarse kabinet Kok II. Hij ondertekende, met minister Jan Pronk in 20001 de nota Mensen-Wensen-Wonen, een uitvoerige en ambitieuze visie op hoe bouw en wonen in de nieuwe eeuw zou moeten worden aangepakt. Er wachtte Nederland in de volgende 10 jaar de kolossale taak een miljoen woningen te bouwen. Maar dan moest dat wel op een andere manier dan voorheen, vonden de paarse heren. Projectontwikkelaars en woningcorporaties hadden te veel greep op de woningbouw, particulieren te weinig. Remkes vond het klassieke idee dat mensen die huizen in eigen bezit hebben hun huizen beter zouden onderhouden, te mager. Meer zeggenschap en vrijheid voor mensen bij de bouw van hun woningen en de inrichting van hun woonomgeving bevordert kwaliteit en kwantiteit van wonen en leven meer. “Mensen willen niet gehuisvest worden, maar zichzelf huisvesten”, leerde hij. De wettelijke inperking op de vrijheid van een CPO-groep die in de Woonwet overbleef, was dat de betrokken gemeente met het bouwplan van een collectief van particuliere opdrachtgevers moest hebben ingestemd.
Goede buren werken samen.
Een paar goede buren, Jan Bierhoff en Piet Vogelaar, die woonden niet ver van elkaar in riante huizen aan de oostrand van de stad (Scharn) woonden, vonden gezamenlijk opdrachtgeverschap zó aantrekkelijk, dat ze besloten vormden een collectief te vormen. In de jaren van krimp zagen zij bij investeerders minder trek in de bouw van grote complexen en was er wel ruimte voor het CPO-concept. Daarin wilden zij hun eigen organisatietalent, creativiteit en geld graag steken. De gemeente, meenden zij, moest dat graag steunen om hun grote plannen leven in te blazen in moeilijke tijden. Zij zochten aanvankelijk steun voor één gezamenlijk CPO-project bij de gemeente, in heel Maastricht. Ze namen contact op met de toenmalige wethouder Cultuur, Wonen en Wijken Jacques Costongs (de vader van onze Ludo) in 2014 (?). Bij het doornemen van de mogelijkheden kwamen ze vanzelf ook bij het Belvedèreplan terecht, daar was wel een kavel (?). Maar de gemeente, c.q. wethouder wilde de besteding van hun dure grond niet uit handen geven omdat een CPO-format de combinatie van sociale woningbouw en woningeigendom te lastig zou maken. Dus geen SPO in Maastricht.
Het ene collectief is het andere niet.
Piet en Jan trokken daarom het land in om elders uit te zoeken of wat in Maastricht blijkbaar niet van de grond wilde komen. Waar moet je beginnen en waarmee?
Bij hun zoektocht kregen ze hulp van Hans Vos van het bureau Urbannerdam, gevestigd in Rotterdam. Hij had veel kennis en ervaring op het gebied van CPO in huis had en wist wat in Nederland op gebied gaande was en waar geschikte kavels konden zijn.
Een eerste realiseerbare mogelijkheid kwamen ze tegen in Veere: een aantrekkelijk kavel aan de Zanddijk (?) kwam vrij en een groep mensen wilden dat samen bebouwen. Jan en Piet boden aan dat project te leiden, maar de lokale groep wilde Jan en Piet niet. Ze wilde het onder Zeeuwen houden; en er was al een organisatie voor ondersteuning van CPO in Zeeland) (CPOZ). In 2015 was CPO Zanddijk klaar. et waren twee blokken van drie huizen geworden. Veere was niet gericht op de uitbreiding van de woonvoorraad, wel op verbetering.
Jan en Piet stapte over op het Brabantse vasteland. Ze stelden zich op de hoogte van de plannen van groepen op een vijftal In Michielsgestel kwamen ze verder, maar niet ver genoeg: de wankele woonwethouder (Koos Loose) zag niets in CPO.
Raadpleegden ze om actieve CPO-liefhebbers te vinden BIEB (Bouwen in Eigen Beheer), een toen al grote organisatie gevestigd te Eindhoven? Een heel begrijpelijke vestigingsplaats voor een dergelijk bedrijf in een dermate groeiende stad. En er was het grote bezit dat Philips bezat (en bezit), wat hoognodig met woningbouw moest worden bezet.
Met name in de buurt Strijp S, waar afbraak maar beperkt nodig was. (Heel wat anders dan op het Sphinxterrein in Maastricht was gebeurd.)
Daar was een CPO-project aan de gang: Cohousing, genaamd, 15 woningen met gemeenschappelijke ruimte, klusruimte, terras en fietsenstalling en berging.
De bouwwijze en vorm van dit alles moest “het gemeenschapsgevoel bevorderen maar privacy waarborgen: niet het wonen in een commune, maar wel het creëren van een eigen woonplek in een stedelijke, veilige, sociale en ecologische omgeving”, voor een gevarieerde groep mensen. Het ging niet alleen om Cohousing met BIEB als ondersteuning, ook de Stichting Betrokken Wonen deed mee, waarvoor Jan Bierhoff de communicatie deed, en er was een soort koppeling tussen Strijp en Sphinx. Het project kwam klaar in 2016 en was voor BIEB een voorbeeld van hoe succesvol CPO kan zijn
Het CPO-duo was toen niet meer in Eindhoven bezig. Hun focus lag weer in Maastricht. Niet gingen zij weer op de gemeente af, maar de gemeente, in casu de wethouder Krabbendam, nam contact op met hen. Intussen waren de woningbouwers/planners bij het stadsbestuur, na het uitblijven van voldoende medewerking door de grote projectontwikkelaars positiever gaan denken over de die lastige mensen met hun CPO-ideeën; overigens kregen ze heviger kritiek over het braak liggen van dure stadsgrond. CPO was dus meer interessant geworden voor de gemeente en projectontwikkelaars onaantrekkelijker. Er werd gezamenlijk gezocht naar mogelijkheden in heel Maastricht. Het ging moeizaam. Bestemmingsplannen leverden obstakels. Maar Jan en Piet bleven samen op zoek.
Toen kwam iemand bij de gemeente op het idee het Eiffelgebouw in te schakelen, waarvoor het moeilijk was een passende bestemming te vinden: de vijfde verdieping om te bouwen tot een appartementencomplex, in het kader van een CPO-project. Helaas bleek de binding met van dat complex met de grond om een erfpacht-constructie te vragen, die volgens alle geraadpleegde makelaars de appartementen onverkoopbaar zou maken. Wat nu?
Ze benaderden nu zelf Piet en Jan of ze bereid waren een CPO-initiatief op het Sphinxterrein (de huidige grond?) op zich te nemen. Dat wilden ze wel, maar ze stelden ook eisen; ze wilden de grond niet betalen conform de hoge verkoopprijs die de Sphinx had weten te bedingen. Ze wilden het ook niet samen doen, maar apart. Waarom nu apart?
Initiatiefnemers gingen uit elkaar. Hun fysieke afstand zou niet groot worden, maar hun woonwensen bleken niet te overbruggen. Wat Cohousing voor elkaar dacht te krijgen (zie boven) zagen zij niet meer zitten.
Piet Vogelaar woonideaal ging in de richting van zoiets als een “gated community” met veel privacy, wat paste bij de ommuurde Sphinx. Hij wilde woningen in de hogere prijsklasse.
Voor Jan was dat een schrikbeeld: hij wilde meer ruimte voor gemeenschappelijke activiteiten en voorzieningen; meer open poorten, letterlijk en figuurlijk. Liever een combinatie van de hogere met de lagere prijsklassen.
Daarom gingen ze toen ze dan eindelijk de kans kregen om samen een CPO-project te beginnen toch ieder een eigen weg.
Het project komt van de grond.